Mark 12

1En Hij begon door gelijkenissen tot hen te zeggen: Een mens plantte een wijngaard, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak, en bouwde een toren, en verhuurde dien aan de landlieden, en reisde buiten 's lands.
 gelijkenissen tot hen te zeggen Grieks, parabelen; zie daarvan de verklaring Mat 13:3 .
,
 Een mens plantte een wijngaard, Van deze gelijkenis zie de verklaring Mat 21:33 .
,
 tuin daarom, Of, heining, heg.
,
 wijnpersbak, Namelijk waar de wijn onder de pers inloopt en vergaderd wordt.
,
 verhuurde dien Grieks, gaf uit.
,
 de landlieden, Of, landbouwers; waardoor hier voornamelijk wijngaardeniers verstaan worden.
2En als het de tijd was, zond hij een dienstknecht tot de landlieden, opdat hij van de landlieden ontving van de vrucht des wijngaards.
 tijd was, Dat is, ter bekwamer of rechter tijd, wanneer de vruchten, rijp zijnde, ingezameld waren.
3Maar zij namen en sloegen hem, en zonden hem ledig heen. 4En hij zond wederom een anderen dienstknecht tot hen, en dien stenigden zij, en wondden hem het hoofd, en zonden hem henen, schandelijk behandeld zijnde.
 schandelijk behandeld zijnde Grieks, onteerd.
5En wederom zond hij een anderen, en dien doodden zij; en vele anderen, waarvan zij sommigen sloegen, en sommigen doodden. 6Als hij dan nog een zoon had, die hem lief was, zo heeft hij ook dien ten laatste tot hen gezonden, zeggende: Zij zullen immers mijn zoon ontzien.
 ten laatste tot hen gezonden, Grieks, den laatsten.
7Maar die landlieden zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden, en de erfenis zal onze zijn. 8En zij namen en doodden hem, en wierpen hem uit, buiten den wijngaard. 9Wat zal dan de heer des wijngaards doen? Hij zal komen, en de landlieden verderven, en den wijngaard aan anderen geven.
 Hij zal komen, Dit antwoorden de Farizeën zelf op de vraag van Christus, bij Mat 21:41 , en wordt hier aan Christus toegeschreven, omdat Hij dit antwoord herhaalde en voor goed erkende.
10Hebt gij ook deze Schrift niet gelezen: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks;
 De steen, Zie hiervan de verklaring Mat 21:42 .
11Van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?
 dit geschied, Anders, deze zaak, of dit, namelijk hoofd des hoeks, is van den Heere geworden.
12En zij zochten Hem te vangen, maar zij vreesden de schare; want zij verstonden, dat Hij die gelijkenis op hen sprak; en zij verlieten Hem en gingen weg. 13En zij zonden tot Hem enigen der Farizeën en der Herodianen, opdat zij Hem in Zijn rede vangen zouden.
 der Herodianen, Van de Herodianen zie de verklaring Mat 22:16 .
,
 in Zijn rede Of, met hun woord; dat is met hunne vraag.
,
 vangen zouden Het Griekse woord is genomen van de gelijkenis van jagers, en ook van vissers, die door strikken, netten en lagen het wild of de vissen vangen.
14Dezen nu kwamen en zeiden tot Hem: Meester! wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan, maar Gij leert den weg Gods in der waarheid; is het geoorloofd, den keizer schatting te geven, of niet? Zullen wij geven, of niet geven?
 persoon der mensen niet aan, Grieks, het aangezicht. Zie hiervan Mat 22:16 .
,
 den weg Gods in der waarheid; Dat is, de leer, die God voorschrijft om tot de zaligheid te komen.
15En Hij, wetende hun geveinsdheid, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning, dat Ik hem zie.
 penning, Grieks, denarius; daarvan zie Mat 18:28 .
16En zij brachten een. En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld, en het opschrift? en zij zeiden tot Hem: Des keizers. 17En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is. En zij verwonderden zich over Hem. 18En de Sadduceën kwamen tot Hem, welke zeggen, dat er geen opstanding is, en vraagden Hem, zeggende:
  Sadduceën kwamen tot Hem, Van de sekte der Sadduceën zie Act 23:8 .
19Meester! Mozes heeft ons geschreven: Indiën iemands broeder sterft, en een vrouw achterlaat, en geen kinderen nalaat, dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder zaad verwekken.
 Mozes heeft ons geschreven Deze wet behoorde tot de burgerlijke wetten der Joden, en had ook iets ceremonieels, en heeft daarom met den staat der Joden opgehouden.
,
 zaad verwekken Dat is, een zoon, die des afgestorvenen naam voerde en zijn erfgenaam was.
20Er waren nu zeven broeders, en de eerste nam een vrouw, en stervende liet geen zaad na. 21De tweede nam haar ook, en is gestorven, en ook deze liet geen zaad na; en de derde desgelijks. 22En al de zeven namen dezelve, en lieten geen zaad na; de laatste van allen is ook de vrouw gestorven. 23In de opstanding dan, wanneer zij zullen opgestaan zijn, wiens vrouw zal zij van dezen zijn? Want die zeven hebben haar tot een vrouw gehad. 24En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Dwaalt gij niet, daarom, dat gij de Schriften niet weet, noch de kracht Gods? 25Want als zij uit de doden zullen opgestaan zijn, zo trouwen zij niet, noch worden ten huwelijk gegeven; maar zij zijn gelijk engelen, die in de hemelen zijn. 26Doch aangaande de doden, dat zij opgewekt zullen worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in het doornenbos tot hem gesproken heeft, zeggende: Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs?
 het doornenbos Of, braambos, of braam, gelijk Luk 6:44 .
27God is niet een God der doden, maar een God der levenden. Gij dwaalt dan zeer.
 God is niet een God der doden, Van den zin en de kracht van dit bewijs zie Mat 22:32 .
,
 zeer Grieks, veel.
28En een der Schriftgeleerden horende, dat zij te zamen in woorden waren, en wetende, dat Hij hun wel geantwoord had, kwam tot Hem, en vraagde Hem: Welk is het eerste gebod van alle?
 zamen in woorden waren, Dat is, tezamen twistten met onderling vragen en antwoorden.
,
 eerste gebod van allen? Dat is, het voornaamste en grootste van de gehele wet Gods.
29En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israël! de Heere, onze God, is een enig Heere.
 de Heere, onze God, Met het woord Heere wordt overgezet het Hebreeuwse woord JHWH, hetwelk betekent het goddelijk wezen, dat van eeuwigheid in en van Zichzelven bestaat, en allen dingen hun wezen geeft.
30En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.
 verstand, en uit geheel uw kracht Of, gedachte; dat is overlegging des verstands.
31En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, groter dan deze.
 deze Namelijk deze twee voornaamste geboden.
32En de schriftgeleerde zeide tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd, dat er een enig God is, en er is geen ander dan Hij; 33En Hem lief te hebben uit geheel het hart, en uit geheel het verstand, en uit geheel de ziel, en uit geheel de kracht; en den naaste lief te hebben als zichzelven, is meer dan al de brandofferen en de slachtofferen.
 brandofferen en de slachtofferen Brandoffers waren offeranden, die op het altaar gelegd en aldaar geheel verbrand werden; slachtoffers, waarvan maar een deel op het altaar verbrand werd, en de andere stukken, zo van de priesters en Levieten als van degenen, die offerden, gegeten worden. Zie Lev 1 en Lev 2 enz. Hoewel somwijlen dit woord ook breder genomen wordt.
34En Jezus ziende, dat hij verstandelijk geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer vragen.
 niet verre van het Koninkrijk Gods Overmits deze zijne belijdenis uit een leerzaam gemoed scheen voort te komen, vs.32, en met de leer van Christus in zoverre overeenkwam; en de bekentenis van de wet een middel kon zijn om hem verder te brengen tot kennis van zichzelven, en alzo voorts tot Christus, Gal 3:19 .
35En Jezus antwoordde en zeide, lerende in den tempel: Hoe zeggen de Schriftgeleerden, dat de Christus een Zoon van David is? 36Want David zelf heeft door den Heiligen Geest gezegd: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.
  Zit aan Mijn rechter- hand, Zie hiervan breder Mat 22:44 .
37David dan zelf noemt Hem zijn Heere, en hoe is Hij zijn Zoon? En de menigte der schare hoorde Hem gaarne.
 hoe is Hij zijn Zoon? Grieks, van waar.
38En Hij zeide tot hen in Zijn leer: Wacht u voor de Schriftgeleerden, die daar gaarne willen wandelen in lange klederen, en gegroet zijn op de markten;
 Wacht u voor de schriftgeleerden, Grieks, ziet voor u; namelijk dat gij door hunne schijnheiligheid niet bedrogen, of door hun voorbeeld tot dergelijke geveinsdheid niet gebracht wordt.
,
 lange klederen, Grieks, Stolais; hetwelk betekent lange rokken of tabbaarden tot de voeten toe, om daardoor te aanzienlijker bij de mensen te wezen. Zodat Christus hier niet verwerpt de klederen, maar de eergierigheid, die daaronder schuilde.
,
 gegroet zijn op de markten; Grieks, de groetenissen; namelijk hebben.
39En de voorgestoelten hebben in de synagogen, en de vooraanzittingen in de maaltijden;
 maaltijden; Grieks, avondmalen.
40Welke de huizen der weduwen opeten, en dat onder den schijn van lang te bidden. Dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen.
 zwaarder Grieks, overvloediger.
,
 oordeel ontvangen Dat is, zwaarder straf in het oordeel.
41En Jezus, gezeten zijnde tegenover de schatkist, zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin.
 schatkist, Van deze schatkist, zie 2Ki 12:9 , en Mat 27:6 .
,
 geld wierp in de schatkist; Grieks, koper.
42En er kwam een arme weduwe, die twee kleine penningen daarin wierp, hetwelk is een oort.
 oort Grieks, Kodrantes; van het Latijnse Quadrans; dat is, een vierde deel van een obolus, welke was het zesde deel van een drachma zilvers, welk zesde deel, naar onze rekening, is omtrent een stuiver, zodat een quadrans, naar onze rekening, is omtrent een oortje (ruim een cent).
43En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in de schatkist geworpen hebben. 44Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht.
 haar gebrek, Of, van hetgeen zij zelve gebrek had.
,
 leeftocht Grieks, leven; dat is, wat zij overig en nodig had om te leven.
Copyright information for DutSVVA